Echtpaar Hugenholtz-Hana
Mijn bet-bet-overgrootouders (generatie 6): JBTh Hugenholtz (1796-1871), predikant in Neuenhaus en Aleida Hana (1798-1834)
Hij werd geboren 1796 in Emlichheim, als zoon van Henricus Stephanus Hugenholtz (1762-1842), die daar toen predikant was en van Hendrina Keller (1758-1830) (uit Neuenhaus).
Vanaf 1813 studeerde hij theologie aan de Lingener Academie. In 1816 werd hij benoemd als adjunct predikant om de 80 jarige Pastor Staverman en zijn collega Schotsmann bij te staan. In 1819 aanvaardde hij een beroep naar Coevorden. Op 6 juni 1819 werd hij bevestigd als predikant in Coevorden door zijn vader. In hetzelfde jaar trouwde hij in Veldhausen, waar zijn vader op dat moment predikant was, met de uit Neuenhaus afkomstige Aleida Hana. Twee jaar later, in 1821, ging hij met emeritaat als gevolg van ziekte. Hij ging wonen in Veldhausen, waar zijn vier kinderen werden geboren.
Kinderen:
Zijn vrouw overleed in de zomer van 1834. Hugenholtz aanvaardde in de herfst van datzelfde jaar een beroep naar Emlichheim.
Toen in 1835 in Neuenhaus Pastor Eberhard Sikkens overleed, werd Pastor Slingenberg de eerste predikant. De kerkenraad stelde een lijst op met twaalf potentiële kandidaten voor de vacante tweede predikantsplaats, met Pastor Hugenholtz, die al bekend was bij de gemeente, bovenaan. Onder de overige kandidaten bevonden zich vijf geboren Neuenhausers uit de families Wineke, Roessingh, Hombrink, Harger en Bening. Hoewel de kerkenraad van Neuenhaus voor Hugenholtz koos, wees hij het aanbod aanvankelijk af. Nadat ze er met andere predikanten niet uitkwamen, kwamen ze weer terug bij Hugenholtz. Ze verhoogden zijn traktement met 800 gulden per jaar, mede gefinancierd door het "kussengeld" (opbrengsten voor zitplaatsen in de kerk), en beloofden hem een pensioen van 200 gulden voor het geval hij zijn werk niet zou kunnen uitoefenen. Bovendien hoefde hij een aantal voorheen verplichte taken niet op zich te nemen. Omdat hij al geruime tijd zijn werk wegens ziekte niet had kunnen uitoefenen, is het aannemelijk dat deze tegemoetkomingen doorslaggevend waren voor zijn beslissing. Vanaf 1836 was hij predikant in Neuenhaus. Een beroep naar Veldhausen in 1842 sloeg hij af.
Een terugkerend thema gedurende zijn tweede ambtstermijn was de bemoeienis van de regering in Hannover met het afdwingen van het gebruik van de Hoogduitse schrijftaal ter vervanging van het Nederlands in de kerkdiensten, met als doel de nationale eenheid te bevorderen. De gemeenten bleven terughoudend en gaven aan dat de tijd hiervoor nog niet rijp was, omdat vooral de oudere mensen een Duitse preek niet konden volgen. Men zag wel in dat het gebruik van de Duitse taal zich in de toekomst zou doorzetten. De hoofdinspecteur van de scholen, Fokke, richtte in 1851 in Neuenhaus een opleiding voor plattelandsleraren op, om ervoor te zorgen dat leraren uiteindelijk in het Hoogduits les konden geven. In 1853 werden voorgedrukte kerkboeken geïmporteerd om de Duitse taal te stimuleren, hoewel de notulen van de kerkenraad nog steeds in het Nederlands werden bijgehouden. Het ministerie beloofde predikanten en leraren die de Duitse taal gebruikten een extra bonus. Voorlopig werd er echter zelden in het Hoogduits gepreekt, en als dit al gebeurde, dan niet in de hoofdkerkdiensten. Een opmerkelijk moment vond plaats op 2 september 1862, toen Koning George V van Hannover Neuenhaus bezocht. Pastor Hugenholtz begroette hem met een Nederlandse toespraak, in weerwil van de instructies van de overheid, en de koning er waarschijnlijk weinig van begreep. :-)
In de latere jaren van zijn ambtstermijn was Hugenholtz nog steeds (of opnieuw) in een slechte gezondheid. Hij ontbrak vaker in de kerkenraadsvergaderingen. De enige keer dat hij voorzitter was van de vergadering, was wanneer Pastor Slingenberg ziek of verhinderd was. Alle notulen uit die tijd werden geschreven en ondertekend door Slingenberg. In 1858 waren er onderhandelingen met Pastor Hugenholtz over het neerleggen van zijn ambt, maar hij bleef op verzoek van de gemeenteleden aan, voor zover zijn krachten dit toelieten. De kerkenraad stemde uiteindelijk in. Sommige leden klaagden echter dat hij weinig aandacht besteedde aan het onderwijs aan jongeren.
Nadat Pastor Slingenberg in november 1863 overleed, werd er meteen een hulppredikant voor Hugenholtz gezocht. Het bleek echter dat hij de dienst niet langer meer kon uitvoeren. De notulen werden in die tijd geschreven door Heinrich Grimm, de actuaris van de opperkerkenraad (deze keer in het Duits). Uiteindelijk ging hij op 1 juli 1864 met emeritaat. Hij ondertekende dit document met een heel trillerig handschrift, wat zijn fragiele gezondheid benadrukt. Johannes Bernhardus Theodorus Hugenholtz overleed enkele jaren later, op 9 juli 1871 in Neuenhaus.
Zijn nageslacht kende een diverse levensloop. Zijn oudste zoon, Henricus Stephanus Johannes, werd zelf predikant in onder meer Bentheim, Veldhausen, Zwolle en Emmen. Hij trouwde met een vrouw uit Neuenhaus, een dochter van de familie Weber. De tweede zoon, Gerhard Willem Karel (mijn betovergrootvader), begon eveneens aan een theologische studie, maar werd door de Nederlandse Hervormde Kerk niet toegelaten tot het predikantschap en werkte vervolgens als lekenprediker en later als handelaar (bijvoorbeeld als koopman, handelsreiziger, wijnhandelaar). Vandaag de dag leven er nog vele van zijn nakomelingen in Nederland.
Zijn oudste zoon H.S.J. Hugenholtz overleed tijdens zijn leven in 1865
Zijn dochter Johanna Hendrika Hugenholtz trouwde met Leonard Ludwig van Nes, predikant in Uelsen, maar overleed ook al tijdens zijn leven in 1857.
Zijn jongste dochter, Wilhelmina Berendina, overleed reeds op zeventienjarige leeftijd in 1847.
Vanaf 1813 studeerde hij theologie aan de Lingener Academie. In 1816 werd hij benoemd als adjunct predikant om de 80 jarige Pastor Staverman en zijn collega Schotsmann bij te staan. In 1819 aanvaardde hij een beroep naar Coevorden. Op 6 juni 1819 werd hij bevestigd als predikant in Coevorden door zijn vader. In hetzelfde jaar trouwde hij in Veldhausen, waar zijn vader op dat moment predikant was, met de uit Neuenhaus afkomstige Aleida Hana. Twee jaar later, in 1821, ging hij met emeritaat als gevolg van ziekte. Hij ging wonen in Veldhausen, waar zijn vier kinderen werden geboren.
Kinderen:
- Henricus Stephanus Johannes (1820-1865), predikant in Emmen
- Johanna Hendrica van Nes-Hugenholtz (1822-1857), getrouwd met Leonard van Nes (1826-1884), predikant in Uelsen.
- Gerhard Willem Karel (1826-1893): mijn betovergrootvader: predikant en zakenman
- Wilhelmina Berendina Hugenholtz (1830-1847)
Zijn vrouw overleed in de zomer van 1834. Hugenholtz aanvaardde in de herfst van datzelfde jaar een beroep naar Emlichheim.
Toen in 1835 in Neuenhaus Pastor Eberhard Sikkens overleed, werd Pastor Slingenberg de eerste predikant. De kerkenraad stelde een lijst op met twaalf potentiële kandidaten voor de vacante tweede predikantsplaats, met Pastor Hugenholtz, die al bekend was bij de gemeente, bovenaan. Onder de overige kandidaten bevonden zich vijf geboren Neuenhausers uit de families Wineke, Roessingh, Hombrink, Harger en Bening. Hoewel de kerkenraad van Neuenhaus voor Hugenholtz koos, wees hij het aanbod aanvankelijk af. Nadat ze er met andere predikanten niet uitkwamen, kwamen ze weer terug bij Hugenholtz. Ze verhoogden zijn traktement met 800 gulden per jaar, mede gefinancierd door het "kussengeld" (opbrengsten voor zitplaatsen in de kerk), en beloofden hem een pensioen van 200 gulden voor het geval hij zijn werk niet zou kunnen uitoefenen. Bovendien hoefde hij een aantal voorheen verplichte taken niet op zich te nemen. Omdat hij al geruime tijd zijn werk wegens ziekte niet had kunnen uitoefenen, is het aannemelijk dat deze tegemoetkomingen doorslaggevend waren voor zijn beslissing. Vanaf 1836 was hij predikant in Neuenhaus. Een beroep naar Veldhausen in 1842 sloeg hij af.
Een terugkerend thema gedurende zijn tweede ambtstermijn was de bemoeienis van de regering in Hannover met het afdwingen van het gebruik van de Hoogduitse schrijftaal ter vervanging van het Nederlands in de kerkdiensten, met als doel de nationale eenheid te bevorderen. De gemeenten bleven terughoudend en gaven aan dat de tijd hiervoor nog niet rijp was, omdat vooral de oudere mensen een Duitse preek niet konden volgen. Men zag wel in dat het gebruik van de Duitse taal zich in de toekomst zou doorzetten. De hoofdinspecteur van de scholen, Fokke, richtte in 1851 in Neuenhaus een opleiding voor plattelandsleraren op, om ervoor te zorgen dat leraren uiteindelijk in het Hoogduits les konden geven. In 1853 werden voorgedrukte kerkboeken geïmporteerd om de Duitse taal te stimuleren, hoewel de notulen van de kerkenraad nog steeds in het Nederlands werden bijgehouden. Het ministerie beloofde predikanten en leraren die de Duitse taal gebruikten een extra bonus. Voorlopig werd er echter zelden in het Hoogduits gepreekt, en als dit al gebeurde, dan niet in de hoofdkerkdiensten. Een opmerkelijk moment vond plaats op 2 september 1862, toen Koning George V van Hannover Neuenhaus bezocht. Pastor Hugenholtz begroette hem met een Nederlandse toespraak, in weerwil van de instructies van de overheid, en de koning er waarschijnlijk weinig van begreep. :-)
In de latere jaren van zijn ambtstermijn was Hugenholtz nog steeds (of opnieuw) in een slechte gezondheid. Hij ontbrak vaker in de kerkenraadsvergaderingen. De enige keer dat hij voorzitter was van de vergadering, was wanneer Pastor Slingenberg ziek of verhinderd was. Alle notulen uit die tijd werden geschreven en ondertekend door Slingenberg. In 1858 waren er onderhandelingen met Pastor Hugenholtz over het neerleggen van zijn ambt, maar hij bleef op verzoek van de gemeenteleden aan, voor zover zijn krachten dit toelieten. De kerkenraad stemde uiteindelijk in. Sommige leden klaagden echter dat hij weinig aandacht besteedde aan het onderwijs aan jongeren.
Nadat Pastor Slingenberg in november 1863 overleed, werd er meteen een hulppredikant voor Hugenholtz gezocht. Het bleek echter dat hij de dienst niet langer meer kon uitvoeren. De notulen werden in die tijd geschreven door Heinrich Grimm, de actuaris van de opperkerkenraad (deze keer in het Duits). Uiteindelijk ging hij op 1 juli 1864 met emeritaat. Hij ondertekende dit document met een heel trillerig handschrift, wat zijn fragiele gezondheid benadrukt. Johannes Bernhardus Theodorus Hugenholtz overleed enkele jaren later, op 9 juli 1871 in Neuenhaus.
Zijn nageslacht kende een diverse levensloop. Zijn oudste zoon, Henricus Stephanus Johannes, werd zelf predikant in onder meer Bentheim, Veldhausen, Zwolle en Emmen. Hij trouwde met een vrouw uit Neuenhaus, een dochter van de familie Weber. De tweede zoon, Gerhard Willem Karel (mijn betovergrootvader), begon eveneens aan een theologische studie, maar werd door de Nederlandse Hervormde Kerk niet toegelaten tot het predikantschap en werkte vervolgens als lekenprediker en later als handelaar (bijvoorbeeld als koopman, handelsreiziger, wijnhandelaar). Vandaag de dag leven er nog vele van zijn nakomelingen in Nederland.
Zijn oudste zoon H.S.J. Hugenholtz overleed tijdens zijn leven in 1865
Zijn dochter Johanna Hendrika Hugenholtz trouwde met Leonard Ludwig van Nes, predikant in Uelsen, maar overleed ook al tijdens zijn leven in 1857.
Zijn jongste dochter, Wilhelmina Berendina, overleed reeds op zeventienjarige leeftijd in 1847.