Echtpaar Knypinga-Brongers
Mijn verre voorouders (generatie 9): Hindrik Knypinga (1685-1755), boekhouder en Froucke Brongers (1698-1745)
Hindrik Knypinga werd geboren in 1685 en op 12 juli 1685 gedoopt in de Groninger Martinikerk. Zijn ouders waren Hendrik Knypinga en Maria Knyping.
Froucke Brongers zag het levenslicht in Groningen in 1698 en werd op 2 oktober 1698 gereformeerd gedoopt. Zij was de dochter van
Hendrik Brongers en Henrica Nijenhoff. Het overlijden van haar broer, Johannes Brongers, maakte Froucke tot enig kind, wat van grote invloed zou zijn op haar financiële positie later in het leven.
Opleiding en Maatschappelijke Status
Hindrik Knypinga was een man met onderwijs en maatschappelijke ambities. Het album studiosorum van de Groninger universiteit vermeldt zijn inschrijving in
1702, wat duidt op een academische vorming. Zijn loopbaan ontwikkelde zich tot die van
boekhouder en ontvanger, functies die nauwkeurigheid en financieel inzicht vereisten. Naast zijn beroep was hij ook actief in de kerkelijke gemeenschap als
archdiaken en ouderling, wat zijn positie binnen de Groningse maatschappij verder bevestigde.
Het Huwelijk en de Kinderen
Op
1 september 1715 gingen Hindrik Knypinga en Froucke Brongers in ondertrouw te Groningen. Hun huwelijk verbond twee families en legde de basis voor een gezin. Uit dit huwelijk werden de volgende kinderen geboren:
- Maria Warmolts-Knypinga (1723-1779)
- Mettina Allegonda Cramer-Knypinga (~1725-1794), uw directe voorouder.
- Hindrik Adam Knypinga (~1734-<1768)
Het Verwerven van Vermogen en Status
Twee jaar na hun ondertrouw, in
1717, kocht Hindrik het groot burgerrecht van de stad Groningen, dat in 1666 naast het gewone burgerrecht was ingevoerd. Het bezit ervan was sindsdien noodzakelijk voor het verwerven van een aantal hoge ambten.
Een belangrijke factor in de financiële status van het echtpaar was de erfenis van Froucke. In
1730 maakten haar ouders, Hendrik Brongers en Henrica Nijenhoff, hun testament op, waarbij Froucke tot ‘universeel erfgenaam’ werd benoemd. Haar ouders waren welgesteld, met een genoteerd vermogen van f. 8000,- in het taxatiegeld van 1731. Waarschijnlijk heeft het fortuin van Froucke bijgedragen aan de verwerving van het Hinckaertshuis in
1743.
Op
7 juli 1743 gingen Johanna de Mepsche en Hendrik Knypinga een erfwissel aan, waardoor het Hinckaertshuis definitief uit het bezit van de familie De Mepsche verdween. Door deze erfwissel werd Hendrik Knypinga niet alleen eigenaar van het Hinckaertshuis, maar ook van het buurpand ten noorden ervan:
Oude Kijk in ’t Jatstraat 8, dat eveneens lang in eigendom van de familie De Mepsche was geweest. In 1632 had de familie beide panden tegelijkertijd gekocht. Het Hinckaertshuis werd in de wisselbrief omschreven als: ‘Het huis door haar hoogwelgeboren laast self bewoond in de Oude Jatstraat op vrie eigen grond, met een hoffien, plaats en stalle daar agter, met een vrije uitvaart in de Torftorenstraat, en een vrije uitgang door de stalle door het mandeelige gankje.’ Het buurpand werd omschreven als: ‘Een behuising daarnaast angelegen op vrie eigen grond met een vrije uitgang door het mandeelige gankje, mede met het regt tot de mandeput in dat gankje’.
Naast de twee huizen in de Oude Kijk in ’t Jatstraat ontving Hendrik Knypinga ook
Gockemaheerd te Niehove, 7/12 deel van Menno Doemaheerd te Grijpskerk, Doemaheerd te Feerwert, een heemsteede te Feerwerd en Tilsterheerd te Oldehove. In ruil hiervoor ontving Johanna de Mepsche van Hendrik Knypinga zijn huis aan de zuidzijde van de Vismarkt, een plaats gelegen in de Westerhorn onder Grijpskerk, en een plaats te Zandeweer. Omdat de door Hendrik verworven goederen meer waard waren, ontving Johanna tevens een bedrag van
zestienhonderd Caroligulden.
Met het verworven vastgoed verkreeg Hendrik Knypinga ook diverse rechten. In de Ommelanden verwierf hij landerijen en boerderijen waarop het
collatierecht rustte, wat betekende dat hij mede bepaalde welke predikant werd benoemd in Feerwerd, Grijpskerk, Niehove en Oldehove. Bovendien kreeg hij het
dijk- en buurrecht van Niehove, en het zijl- en buurrecht van Grijpskerk.
Tegelijkertijd met de aankoop van het Hinckaertshuis kocht Hendrik Knypinga van Johanna de Mepsche voor honderd Caroligulden een
vrouwenzitplaats in de Der Aa-kerk. Wanneer Hendrik en Froucke op zondag naar de kerk gingen, zat hij op de tweede plaats in bank vijf, ten westen van de preekstoel, en zijn vrouw zat twee rijen voor hem op een hoekplaats. Verder bezaten Hendrik en Froucke twee graven in de Der Aa-kerk en drie graven op het kerkhof.
Een publicatie in de Opregte Groninger courant van 11 december 1744 toont aan dat Hindrik Knypinga, als oud ontvanger, een stuk land bij de Grijpskerk in de Westerhorn te koop aanbood.
De Financiële Striktheid van Hindrik Knypinga
Hindrik Knypinga stond bekend om zijn strikte financiële beheer, soms zelfs tot op het bot. Zijn beroep als boekhouder zal hier ongetwijfeld aan hebben bijgedragen. Deze instelling leidde echter tot frictie binnen de (schoon)familie. De bezittingen van Hendrik Knypinga en Froucke Brongers leverden hen flinke sommen geld op, die zij weer uitleenden aan stadgenoten en familieleden.
- De vordering op neef Hendrik Brongers (1734): Hindrik en Froucke leenden hun neef Hendrik Brongers f. 300,- in 1734. Toen deze in financiële problemen kwam en de rente niet kon betalen, haastte Hindrik zich zelfs op diens sterfbed om zijn financiële belangen veilig te stellen. Uit de scheidingsakte die na Hendriks dood in 1756 werd opgemaakt, blijkt dat deze vordering nog steeds uitstond en onverdeeld bleef over zijn drie kinderen.
- Het weigeren van legaten aan weeshuizen (1740): Na het overlijden van zijn schoonouders (die in 1730 hun testament opmaakten en naast Froucke ook enkele honderden guldens aan de stadsarmen, het Rode Weeshuis, het Groene Weeshuis en het Scheuningsgasthuis legateerden ) weigerde Hendrik in 1740 echter de legaten voor de weeshuizen uit te betalen. Hij interpreteerde de testamentaire bepalingen in zijn eigen voordeel. De rechtspraak oordeelde echter anders: onduidelijke testamentaire bepalingen moeten ten gunste van de legatarissen worden uitgelegd. Hindrik moest de legaten alsnog aan de armen en wezen uitkeren, wat hem waarschijnlijk niet populair maakte bij zijn schoonfamilie.
- Betrokkenheid bij het faillissement van neef Gerrit Brongers (1750): Hindrik was ook betrokken bij het faillissement van zijn neef Gerrit Brongers in Scheemda. Gerrit had in korte tijd veel persoonlijk leed ervaren, waaronder het verlies van zijn moeder, vrouw, twee broers, een zwager en tien van zijn kinderen (tussen 1746 en 1747). Financieel ging het hem vanaf 1747 ook steeds slechter. In 1750 vroeg Ubbo Meertens, die Gerrit duizend Caroligulden had geleend, diens faillissement aan. In plaats van hem te helpen, eiste ook Hendrik Knypinga achthonderd Caroligulden geleend geld terug. Gerrit had toen al de helft van zijn woonhuis verkocht aan zijn dochter en haar man, en nu werd ook de andere helft gerechtelijk geveild.
De Laatste Jaren
Froucke Brongers overleed kort vóór
31 juli 1745 te Groningen.
Hindrik Knypinga overleed kort vóór
19 april 1755 op 70-jarige leeftijd in Groningen. Hij was toen al tien jaar weduwnaar.
Op 3 juni 1755 verscheen in de Opregte Groninger courant een advertentie van 'De Erven Wylen d' Heer Boekh: Knypinga' die aangaven op donderdag 5 juni 1755 een aantal onroerende goederen te verkopen. Dit betrof onder andere 'Een Magnificq Huys in de Oude Kyk in 't Jat Straat by de Overleedene zelfs bewoond geweest, voorzien met verscheyde Royaale Vertrekken, Koerzhuis en Stallinge voor vier Paarden, en een vrye in en uyvaart in Toftooren Straat'. Ook werd een 'traaye Behuysinge ten Noorden daar naast aan staande met een Hoffjen 'er agter en diverse Vertrekken' en 'Een Huys ten Zuyden van de Vismarkt Jaarlyks 200 guld. huure doende' te koop aangeboden.
Het Hinckaertshuis in Familiehanden
Na de dood van Hendrik Knypinga in 1755, vond in
1756 een erfscheiding plaats. Hierbij erfden de kinderen Maria, Alegonda Mettina en Hindrik Adam elk één derde deel van het ouderlijk bezit. Het
Hinckaertshuis kwam in handen van Maria Knypinga. Omdat zij in
1747 getrouwd was met Roeleff of Rudolph Warmolts (gedoopt op 20 februari 1724 in Haren, zoon van Jan Warmolts en Johanna Abberinck ), viel het Hinckaertshuis aan haar man toe. Het huis werd in de akte van scheiding omschreven als: ‘de behuisinge ten westen in de Oude Kik en ’t Jatstraat naast Mepschengasthuis bij wijlen der comparanten vader selvs bewoont met diens stallinge en verdere annexen’. Hieruit blijkt dat Hendrik Knypinga eigenaar én bewoner van het Hinckaertshuis was.
Bij de erfscheiding kreeg Hendrik Adam Knypinga ‘een behuisinge staande ten westen in de Oude Kik in ’t Jatstraat ten noorden ’t huis hiervorens aan de heer gesworen Warmolts nomine uxore toegescheiden met desselvs annexen.’ Dit betekende dat het Hinckaertshuis en het belendende pand ten noorden, Oude Kijk in ’t Jatstraat 8, elk in andere handen vielen, wat bijzonder was omdat ze sinds het begin van de 17e eeuw in dezelfde handen waren geweest. De scheiding zou echter maar kort duren, want enkele jaren later blijken Rudolph en Maria beide huizen in handen te hebben.
Rudolph Warmolts studeerde filosofie en rechten in Groningen, waar hij zich op
8 september 1740 inschreef als student. In maart 1746 was hij nog steeds student in de rechten en lid van de gereformeerde kerk in Haren. Een jaar later, op
9 maart 1747, promoveerde Rudolph Warmolts in de rechten door zijn dissertatie publiekelijk te verdedigen in het koor van de Groninger Academiekerk. Zijn proefschrift bevatte promotieverzen die al toespelingen maakten op zijn aanstaande huwelijk.
Vijf weken na zijn promotie, op
15 april 1747, gingen Rudolph Warmolts en Maria Knypinga in ondertrouw. Ze gaven elkaar het ja-woord ‘op sondagavond in de Broerkerke’. Rudolph verkreeg het grote en kleine burgerrecht van Groningen in
1747-1748. In december 1748 werd hij lid van de gereformeerde kerk te Groningen. Van
1751 tot en met 1779 was hij gezworene , en in 1773 werd hij genoemd als een van de acht kluftmeesters. Ook was Rudolph Warmolts werkzaam als advocaat.
Op paaszondag
2 april 1752 werd hun eerstgeboren zoon Hendrik gedoopt in de Der Aa-kerk. Het echtpaar woonde blijkbaar al in de Jatstraat, in het ouderlijk huis van Maria, samen met haar vader Hendrik Knypinga. Helaas overleed hun eerstgeboren zoon Hendrik al snel. Rudolph en Maria kregen geen groot gezin; alleen hun in juli 1755 geboren vierde zoon, Jan Hendrik Warmolts, bleek levensvatbaar.
Financiële Neergang en Curatele
Vanaf
1769 ging het financieel bergafwaarts met Rudolph en Maria. In dat jaar verkochten zij, deels samen met Mettina Alegonda Knypinga, enkele bezittingen zoals huizen en grondpachten. Vijf jaar later, in
1774, verkochten zij een deel van de erfenis uit 1756, namelijk vastgoed en pacht in Feerwerd, voor f 4000,- aan raadsheer H. van Swinderen. Ten slotte verkochten zij in
1777 het Hinckaertshuis voor f 8000,- aan hoogleraar Paulus ’s Graeuwen en diens echtgenote Judith Schluiter, die het pand toen al huurden. Rudolph Warmolts deed echter ook grote uitgaven, zoals de verwerving van een boerderij in Drenthe en het huren van het huis Mensinga in Roderwolde van 1774 tot 1776. In 1777 kocht Warmolts van de erven Alting voor f. 4000,- het huis Oud-Vennebroek te Paterswolde. De verkoop van het Hinckaertshuis duidt op grote geldnood.
Op
15 juli 1779 verzochten Rudolphs vader Jan Warmolts en Maria’s zwager en zus, het echtpaar Beverforde-Knypinga, het stadsbestuur van Groningen om maatregelen te treffen tegen Rudolph en zijn vrouw (die hangende het rekest overleed), en hun nog minderjarige zoon. Vijf dagen later, op
20 juli 1779, kondigden burgemeesters en raad publiekelijk af dat Rudolph Warmolts ‘prodigus’ (verkwistend) verklaard was en dat hij onder curatele werd gesteld. Er mochten geen valide contracten, handelingen, koop of verkoop met hem worden aangegaan; dergelijke contracten zouden ongeldig zijn. Tot curatoren werden Rudolphs vader en de rentmeester A.S. Werumeus aangesteld. Eind september vroegen deze curatoren schuldenaren en schuldeisers zich vóór 1 oktober te melden. Kort daarna wilden zij toestemming krijgen om Oude Kijk in ’t Jatstraat 8 te mogen verkopen, dat nog in het bezit was van Warmolts, vanwege boekschulden tussen de drie- en vierduizend gulden en leningen ter waarde van nog eens f 3000,-. Omdat het niet lukte dit huis te verkopen, kregen de curatoren op
28 februari 1780 toestemming om een verzegeling over de provincie van f 3000,- te verkopen.
Overlijden en Verdere Verwikkelingen
Vlak na deze gebeurtenissen moet Rudolph zijn gestorven, want op
7 juni 1780 is er sprake van goederen van wijlen de kluftheer Rudolph Warmolts, die vererfd zijn op zijn enige kind, Jan Hendrik Warmolts. Jan Hendrik was toen bijna 25 jaar en dus bijna meerderjarig, maar net als zijn vader was hij ‘verquistend en onbestendig’ en werd daarom niet in staat geacht zijn eigen goederen te beheren, waardoor de curatoren in functie bleven. Na Rudolphs dood werd het huis Oud-Vennebroek voor f 4.300,- verkocht aan luitenant J.R. Jarges. De verkoopakte beschrijft het complex als: ‘de heerenbehuisinge Oud-Vennebroek genaemt (…) met de onderhorige landerijen, meyerswoninge, hoven, cingels, bossen, vijvers en grachten.’ Tegenwoordig bevindt zich in de achtergevel van het huis een gebrandschilderd raam met de heraldische wapens van de vroegere eigenaren, waaronder het wapen van de familie Warmolts.
Nadat Jan Hendrik overleden was, werd zijn huis gezamenlijk bezit van zijn drie kinderen, die het op 21 december 1824 voor f. 4000,- verkochten aan predikant in ruste Willem Joachim Wicherts Abresch en zijn echtgenote Jacoba Catharina Buning. Zo verdween na het Hinckaertshuis ook Oude Kijk in ’t Jatstraat 8 uit het bezit van de familie Warmolts.
Deze uitgebreide levensloop biedt nu een nog completer beeld van Hindrik Knypinga en Froucke Brongers, en geeft tevens inzicht in de volgende generatie via hun dochter Maria en haar man Rudolph Warmolts.
