Dr. mr. Willem (Wim) Hugenholtz (1902-1969)
Willem (Wim) Hugenholtz (1902-1969): Advocaat, Pionier in Dierenbescherming en Markante Persoonlijkheid; broer van mjn grootvader ds. G.W.K. Hugenholtz (1889-1969)
Ouders, Jeugd en Familiale Invloeden
Willem was de jongste zoon van Johannes Bernardus Theodorus (JBTh) Hugenholtz (1859-1922) en Hermina Ottolina Maria Sophie Geesink (1865-1942), ook bekend als Mathilde Hugenholtz-Geesink.
Zijn vader, JBTh Hugenholtz, werd geboren in Kampen en was predikant. Hij was een zoon van ds. GWK Hugenholtz (1826-1893) en Euphemia Cramer (1829-1905). Zijn jeugd bracht hij grotendeels door in Neuenhaus (Duitsland) bij zijn grootvader, eveneens ds. JBTh Hugenholtz (1796-1871). Op 15-jarige leeftijd keerde hij terug naar Nederland, waar hij diverse opleidingen volgde, waaronder de H.B.S. in Almelo en het Gymnasium in Zetten. Vanaf 13 februari 1878 studeerde hij theologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht, waar hij een grote aanleg voor Hebreeuws toonde. In 1885, op zijn laatste dag in Utrecht, ontmoette hij zijn toekomstige echtgenote boven op de Domtoren in Utrecht, die daar met haar HBS-klas op bezoek was. Het echtpaar trouwde op 23 juni 1887 in Hilversum.
JBTh Hugenholtz stond bekend als een vurige en markante predikant. Hij hield gepassioneerde preken, waarbij zijn voorhoofd vaak bezweet was, en was zo driftig en gehaast dat hij deuren hard dichtsloeg en nooit iets rustig kon doen. Hij koesterde geen sympathie voor katholieken; zo organiseerde hij eens het gooien van rot fruit naar een katholieke processie in Axel, waarbij zijn kinderen betrokken waren. Hij schreef diverse boeken, waaronder "Het vivisectievraagstuk" (1892), en vertaalde belangrijke religieuze werken. Hij was een groot voorvechter van dierenbescherming en oprichter van de in 1890 opgerichte Ned. Bond tot bestrijding der Vivisectie. Ook was hij voorzitter van de school met de bijbel in Axel. Zijn leven was vol strijd, en hij probeerde zelfs een fonds op te richten voor zijn vrouw, die ernstig reumatisch was, mocht hij eerder overlijden. Al deze zorgen drukten zwaar op hem, en hij overleed plotseling in 1922 aan een hartziekte.
Willems moeder, Mathilde Geesink, groeide op in een rijk liberaal fabrikantengezin. Haar vader, Coenraad Geesink, was zeepzieder en drukker en speelde een rol in de oprichting van de eerste vakbond van Nederland, de typografenbond, en hield lezingen samen met figuren als Domela Nieuwenhuis en Multatuli. Mathilde werd omschreven als een "lieve, vrolijke vrouw" die echter ook "bijzonder lastig en dominant" kon zijn. Op latere leeftijd werd ze ernstig gehandicapt door reuma, waardoor ze zich alleen nog in een rolstoel kon voortbewegen. Willems broer Gerhard merkte in 1930 op dat zijn moeder "altijd strenger" was dan zijn vader, maar wel "redelijk" en hen kon commanderen met slechts "één blik".
De opvoeding thuis, gekenmerkt door de barmhartigheid en het scherpe verstand van zijn ouders, vormde de basis voor Willems latere maatschappelijke inzet. Al op veertienjarige leeftijd begon hij artikelen over dierenbescherming te schrijven voor diverse publicaties, waaronder de Haagse Post. Vaak kreeg hij geld van zijn moeder om gekooide vogels te kopen en deze weer vrij te laten. Hij was tevens aanwezig bij het bezoek van Koningin Wilhelmina aan Axel op 13 september 1916, vergezeld door zijn jeugdvriend Piet Olijslager.
Willem had vijf oudere broers en zusters:
- Johannes Bernardus Theodorus (Han) (1888-1973), predikant en pacifist.
- Gerhard Willem Karel (Gerard) (1889-1969), predikant en de grootvader van schrijfster Rosita Steenbeek en Gerard Hugenholtz.
- Gemma (1891-1960).
- Coenraad Albertus Jacobus (Co) (1893-1917), een scheikundige die jong verongelukte in Rotterdam.
- Henricus Stephanus Johannus (Henk) (1895-1956), directeur van een suikerfabriek in Indo-China.
Vroege Carrière en Persoonlijk Leven
Na zijn rechtenstudie, die hij begon op zeventienjarige leeftijd na het staatsexamen te hebben afgelegd, vestigde Willem Hugenholtz zich in 1928 als advocaat en procureur in Leiden. Hij associeerde zich aanvankelijk met mr. F.K. Reysenbach de Haan, maar oefende de praktijk sinds 1938 alleen uit. Hij specialiseerde zich met een bijzondere voorliefde in burgerlijk procesrecht.
Hij trouwde op 14 juni 1934 in Leiden met A.G. van Velzen Camphuis, maar dit huwelijk eindigde een jaar later in een scheiding. Op 27 december 1960 hertrouwde hij in Leiden met M.C. (Miep) de Kruijf (1931-2018).
Op 28 november 1953 vierde dr. mr. W. Hugenholtz zijn zilveren ambtsjubileum als advocaat. Hij stond bekend als een "verdediger van mens en dier". Advocaten werden door hem gezien als "Schilden der aarde", die bescherming boden aan mensen in nood.
Willem Hugenholtz, informeel ook "Wim" genoemd, had een wereldse charme en een speelse, ietwat onconventionele aard. Hij werd omschreven als de "meest wereldse" van de Hugenholtz-broers en een "zeer ervaren" danser. Als "wijnkenner" genoot hij tevens van champagne en goede sigaren. Hij was zelfs "Commandeur van het Franse Wijnproeversgilde". In zijn huis op het Rapenburg 55 in Leiden leefde hij samen met vele dieren, waaronder honden en katten, die zelfs aan tafel mochten zitten, al hielden ze dit niet lang vol bij bezoek. Hij toonde een speelse kant door bonbons op te werpen om te delen. Hoewel hij hartelijk was, kon hij ook onoplettend of ongeduldig zijn als zijn aandacht niet volledig getrokken werd, zoals bleek uit telefoongesprekken met zijn zus Gemma, waarbij hij haar meewarig afwimpelde terwijl hij zich concentreerde op zijn papieren. Het werd gesuggereerd dat hij niet "standvastig" was in relaties met vrouwen. Hij bezat een auto en bood vaak praktische hulp aan familieleden door hen te vervoeren. Samen met zijn broers werd hij "de beesten van de dominee" genoemd. Hij was een amateurfotograaf. Willem bezat ook een vakantieoord, "huize Dennenholt" in Vierhouten , en organiseerde diners ter ere van zijn verjaardagen. Rond 1954 onderging hij een maagzweeroperatie in het Diaconessenziekenhuis in Leiden. Hij ontving regelmatig familiebezoek in Leiden, en logeerde zelf ook bij familie.
De Ontmoeting in Heidelberg (Roman "Rose")
In de historische roman "Rose" van Rosita Steenbeek wordt de eerste ontmoeting van Willems broer Gerhard met Rose Lehmkuhl uitgebreid beschreven, waarbij Willem een actieve rol speelde. In de zomer van 1929 bevonden Gerhard en Willem Hugenholtz zich in Heidelberg, Duitsland. Rose en haar vriendin Else waren ook in de stad en hadden net het kasteel bezocht toen ze de broers op een kasteeltrap tegenkwamen. Willem vergezelde Rose's vriendin Else, terwijl Gerhard meteen geïntrigeerd was door Rose.
De broers kwamen Rose en Else later opnieuw tegen op een boottocht over de Neckar. Willem, samen met Gerhard, stapte gehaast op de boot nadat deze al was vertrokken, omdat hij had gezien hoe zijn broer Gerhard door Rose gefascineerd was. Hij stelde zichzelf en zijn broer voor: "Mijn broer Willem". Willem stond bekend om zijn doortastendheid met mooie vrouwen en had zijn broer Gerhard zelfs aangemoedigd om Rose achterna te rennen. Rose schreef later dat ze Gerhard op de "Bismarckturm" al precies had opgemerkt, mede door Willems opmerking "Hallo Will" die haar deed denken aan "weer Amerikanen". Tijdens deze ontmoetingen presenteerde Willem zich als advocaat in Leiden, terwijl Gerhard predikant was in Ransdorp en Schellingwoude. Willem hielp Gerhard op speelse wijze om het ijs te breken en moedigde hem aan in zijn toenemende verliefdheid. Op de verlovingsdag van Gerhard en Rose in 1930, die gevierd werd bij hun moeder in Oegstgeest, memoreerde Willem hun eerste ontmoeting in Heidelberg en hoe Gerhard "Rose net voor zijn neus wegkaapte". Deze ontmoeting leidde uiteindelijk tot de verloving in 1930 en het huwelijk in 1931 tussen Gerhard en Rose.
Leven tijdens de Tweede Wereldoorlog (1944)
Een brief van Willem aan zijn broer Gerhard, gedateerd 31 oktober 1944, geeft inzicht in zijn leven tijdens de Tweede Wereldoorlog. In de zomer van 1944 was hij enkele dagen in Oostvoorne, maar zijn verlof van zeven dagen liet geen gelegenheid om Klaaswaal te bezoeken, iets wat hij "gaarne" gedaan had. De impact van de oorlog was duidelijk voelbaar in zijn dagelijks leven en werk in Leiden. Door de treinstaking lag alles "overhoop" en was het zakenleven "geheel ingestort". Hij deed nog maar "5% te doen van voorheen", en werkte met groot verlies, daar zijn maandelijkse kosten (zoals salarissen) rond de 1500 gulden bedroegen, een bedrag dat hij onmogelijk kon goedmaken. Hij hoopte dat deze "beroerde toestand niet te lang" zou aanhouden.
De dagelijkse voorzieningen waren schaars: hij had al drie weken geen gas ("geen pitje!") , elektriciteit was alleen beschikbaar van 's avonds 6 tot 's morgens 7 , en steenkolen had hij "zo goed als niet", waardoor hij geen kachel stookte in zijn ontvangst- en studeerkamer. De typistes hadden wel een klein kacheltje. Boven in zijn huiskamer had hij een fornuisje, waarop hij weer zelf kookte sinds hij kolen van de "zwarte" markt had weten te bemachtigen. Daarvoor hadden ze veertien dagen gegeten van de gaarkeuken, wat hij "abominabel slecht" noemde – "stamppot met veel viezigheid erin (boordenknoopjes, steentjes, touwtjes en zeer veel zand). Ook veel soep, met onderin zand! Je zou het nog te beroerd voor de varkens achten!". Hij betreurde dat er "zoo smerig weinig zorg aan besteed wordt".
Willem beschreef de tijd als "zeer spannende en gespannen", en voorzag dat "de haat en de nijd en de andere slechte menselijke eigenschappen ook na een eventuele aftocht hoogtij zullen vieren!". Persoonlijk had hij "veel vijanden" (concurrenten) die loerden op zijn ondergang, maar hij hield vast aan het Zeeuwse motto "Luctor et Emergo" (Ik worstel en kom boven). Hij uitte zijn verlangen naar een spoedige ontmoeting met zijn broer, omdat "het leven gaat zoo snel" en "een mensch is kort van dagen en zat van onrust".
Zijn religieuze leven onderging een ontwikkeling: hoewel het kerkelijk leven hem vroeger "geheel langs mij heen" ging, dacht hij daar sinds kort anders over en ging hij "iedere morgen kerkwaarts". Hij voelde zich "erger dan een 'tollenaar'" en zat daarom "helemaal achteraan" in de kerk, maar putte troost uit de gedachte dat Jezus juist voor "die mensch is gekomen". Hij las veel van diverse theologen en sprak over de "maanzieke knaap" die wilde geloven maar nog niet kon, refererend aan de passage "Och Heere kom mijn ongeloof te hulp". Hij bekende dat hij wel wilde geloven, maar het nog niet kon. Hij bezocht kerken zoals de Pieterskerk (gesticht in 1121, gerestaureerd in 1450) en de Hooglandse Kerk (laatste verbouwing in 1450), en dacht aan de generaties die hem voorgingen. Hij moedigde Gerhard aan om te preken tegen mensen die "zoo gaarne de deur voor onze neus dichtgooien!" en voor degenen die nog "beginnen" moeten met geloven, want "die zijn er nog zoo veel!!!". Zijn zus Gemma was die ochtend bij hem op bezoek geweest en ze spraken veel samen; hij betreurde dat Gerhard zo ver weg zat en hoopte dat hij naar Leiden of de buurt zou komen om weer geregeld te kunnen spreken, een behoefte die "vooral als je ouder wordt" sterker wordt. Zijn broer Gerhard Hugenholtz logeerde in 1945 bij hem in Leiden. Willem onderging rond 1954 een maagzweeroperatie in het Diaconessenziekenhuis in Leiden. Hij was diepbedroefd wanneer zijn broer Han, die gevangen zat wegens het onderdak bieden aan Joodse oudjes, niet kon worden vrijgelaten omdat "het recht waarin hij is opgeleid" niet meer gold.
Dierenbescherming en Wetgeving
Zijn toewijding aan dierenbescherming was ongeëvenaard. In 1950 nam hij het initiatief tot het organiseren van een wereldcongres voor dierenbescherming in Scheveningen. Dit congres, bijgewoond door Koningin Juliana en vertegenwoordigers uit 40 landen, leidde tot de oprichting van de World Federation for the Protection of Animals. Hij werd in 1955 tot president verkozen, deels doordat hij aanzienlijk financieel bijdroeg aan de federatie om deze draaiende te houden. Hij diende acht jaar lang als president, maar trad in 1958 af vanwege de overweldigende werklast, waarna hij tot erepresident werd benoemd.
In 1952 stelde hij een "Werelddierenwet" op, die wereldwijd naar regeringen werd gestuurd. In oktober 1951 diende hij een voorstel in voor een moderne dierenbeschermingswet bij Minister van Justitie Mr. H. Mulderije. Dit ontwerp van 40 artikelen beïnvloedde aanzienlijk de uiteindelijke regeringswet, die op 24 januari 1961 door de Eerste Kamer werd aangenomen en op 1 maart 1961 in werking trad. Hij pleitte voor het recht om dierenbeulen het recht te ontzeggen om nog dieren te houden, zoals in Engeland al het geval was. Enkele jaren eerder stelde hij een gemeenteverordening op ter verbetering van het lot der kettinghonden, die reeds in zeventien gemeenten was ingevoerd.
Hugenholtz was een realist in zijn benadering van dierenbescherming. Hij stelde dat dierenbescherming de logische voortzetting is van een historisch beschavingsproces, waarbij na de emancipatie van slaven, vreemdelingen, vrouwen en arbeiders, nu de beurt is aan de dieren. Hij benadrukte dat de wetenschap een verband aantoonde tussen wreedheid jegens dieren en misdadigheid, en dat de behandeling van dieren een graadmeter is voor de beschaving van een volk. In tegenstelling tot de 17e-eeuwse filosofische opvattingen die dieren als "levende machines" beschouwden zonder pijn of leedgevoelens (zoals Descartes), stelde Hugenholtz dat eigen waarneming dit weerlegde; "niemand zal durven beweren dat een zwaan op een bevroren vijver zonder honger lijdt". Hij was tegen overdreven sentimentaliteit, omdat dit de dierenbescherming belachelijk kon maken. Hij stelde dat dieren beschermen iets anders is dan dieren verwennen, net zoals kinderen verwennen geen vorm van kinderbescherming is. Hij wilde geen vegetariër worden, omdat hij dat "te eenzijdig" vond. Zijn inzet werd alom geprezen door diverse ambtenaren. Het belang van dierenbescherming was in 1954, op Werelddierendag, in Nederland dankzij zijn werk onmiskenbaar geworden. De Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren had in die tijd 110 afdelingen met 70.000 leden en 63 inspecteurs die misstanden opspoorden bij onder andere veemarkten en circussen.
Juridische en Culturele Bijdragen
Naast zijn werk voor dierenwelzijn was Hugenholtz een productief jurist. Hij werd beschouwd als een van de "Schilden der aarde", die bescherming bood aan mensen en dieren in nood. Talloos waren zijn publicaties op dit terrein. In 1933 verscheen van zijn hand "Hoofdlijnen van Burgerlijk Procesrecht", dat weldra het studieboek werd voor het juridisch doctoraal examen en waarvan in 1961 de zevende druk verscheen. Andere werken waren onder meer "Over reële executie", "Naar een Nieuw Burgerlijk Procesrecht", "Over Reconventie" en "Materiaal Beslag". De omvangrijke arbeid aan deze ontwerpen verrichtte hij geheel belangeloos. Hij had zitting in talloze organisaties op allerlei terreinen, wat intimi zich deed afvragen of hij over een aparte dag van meer dan 24 uur beschikte. Voorts was de heer Hugenholtz voorzitter van de Criellaert-Stichting en vele andere verenigingen en commissies op het gebied der dierenbescherming.
Zijn liefde voor zijn geboorteprovincie Zeeland bleek uit de oprichting van de Vereniging Vrienden van Veere, een historische vereniging gewijd aan de geschiedenis van Zeeland en Veere. Veere erkende zijn bijdrage door hem te benoemen tot stadsadvocaat. Tijdens de Tweede Wereldoorlog probeerde hij als advocaat zijn broer Han, die gevangen zat wegens het onderdak bieden aan Joodse oudjes, vrij te krijgen, hoewel het recht in die tijd niet meer gold zoals hij het kende.
Erkenning en Nalatenschap
Willem Hugenholtz werd internationaal erkend voor zijn werk. Hij verwierf het Frans-Engelse erekruis voor zijn verdiensten op wetenschappelijk en sociaal gebied (1949), het Légion d'Honneur van Frankrijk (1951), en het officierskruis in de Orde van Oranje Nassau (1953). Op 18 oktober 1961 werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw door Hare Majesteit de Koningin, met name voor zijn grote verdiensten op het gebied van dierenbescherming en zijn omvangrijke voorbereidende werk voor de onlangs tot stand gekomen dierenwet.
Op zaterdag 26 augustus 1961 werd mr. dr. W. Hugenholtz op zeer hartelijke wijze gehuldigd in hotel Oud-Leusden. Vele georganiseerde en niet-georganiseerde dierenvrienden uit heel Nederland waren bijeengekomen. De heer L. Fokkema, een Nederlandse industrieel, had het initiatief genomen voor deze huldiging, waarbij een geschilderd portret van Hugenholtz door J.A. van Steenis werd aangeboden. Tijdens de huldiging ontving hij ook tal van andere geschenken, waaronder een album met namen van bijdragers aan de "mr. dr. Willem Hugenholtz-stichting", waarvan de kapitaalopbrengst was bestemd voor bijzondere dierlievende doeleinden. Opvallende aanwezigen waren onder meer prinses Beatrix, de minister van Justitie (mr. A.C.W. Beerman) en de staatssecretaris van Financiën (dr. W.H. van den Berge). De twaalfjarige Teddy Muller uit Amsterdam overhandigde zijn echtgenote Mathilde mooie orchideeën, terwijl Hugenholtz zelf een kist sigaren, een bemoedigend schouderklopje en een kus op beide wangen ontving.
Willem Hugenholtz overleed op 8 april 1969 in Leiden op 66-jarige leeftijd aan een herseninfarct. De rouwdienst werd gehouden op zaterdag 12 april om 11:00 uur in de Groene of Willibrordkerk te Oegstgeest, waarna de teraardebestelling plaatsvond op de begraafplaats aldaar. Ds. W.M. Weeming, predikant te Veere, waar Hugenholtz stadsadvocaat was, ging voor in de dienst. Voorafgaand aan de dienst spraken zijn neef H. Hugenholtz en F. Verlaan, hoofdbestuurslid van de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren, een woord. Na de begrafenis, waarbij zijn baar bedekt was met bloemen, dankte dr. W.H. van den Berge, lid van de Raad van State en een oude vriend, namens mevrouw Hugenholtz de aanwezigen. Zijn graf is waarschijnlijk niet langer onderhouden. Zijn leven en werk, met name zijn onvermoeibare inzet voor dierenbescherming, worden ook herdacht in de historische roman "Rose" (2015), geschreven door zijn nicht Rosita Steenbeek (kleindochter van Gerhard Hugenholtz).


