Echtpaar Kuijper-Peetoom
Het gezin van mijn overgrootvader Pieter Kuijper (1882-1943), die vlak na de eeuwwisseling met echtgenote en zoon naar Brazilië emigreerde en berooid terugkeerde. Na het overlijden van zijn echtgenote hertrouwde hij met Geertje Peetoom (1886-1955), mijn overgrootmoeder.
Mijn overgrootvader Pieter Kuijper is geboren in Alkmaar in 1882. In 1903 trouwde hij in Broek op Langedijk met Dieuwertje Diepsmeer (ca 1881-1913). Uit dit huwelijk werd één zoon geboren: Jacob Kuyper (1905-1955).
In 1908 kwam een nieuwe emigratiegolf richting Zuid-Amerika op gang, die zich dit keer richtte op Brazilië. Een jaar eerder had de Braziliaanse regering besloten een actief beleid te gaan voeren voor het aantrekken van emigranten. Een “Commissie voor de Propaganda en Economische Uitbreiding van Brazilië” werd naar Europa gestuurd om emigranten te werven voor het bevolken van “kolonies”. Eén van de afdelingen van de commissie was gevestigd in Antwerpen en maakte van daaruit propaganda in Nederland. Dat de commissie succes had werd bovendien in de hand gewerkt door het feit dat de Koninklijke Hollandsche Lloyd een jaar eerder vanuit Amsterdam een passagiersverbinding had geopend richting Zuid-Amerika. De combinatie van propaganda met een vrije passage en het vooruitzicht op land tegen aantrekkelijke afbetalingsvoorwaarden en de beschikbaarheid van een directe bootverbinding had direct succes. In 1908 en 1909 vertrokken respectievelijk 1037 en 1036 Nederlandse emigranten naar Brazilië. Het aandeel Zeeuwse emigranten was beperkt; het merendeel van de landverhuizers was afkomstig uit Zuid-Holland. Hieronder bevonden zich veel bootwerkers die waren ontslagen tijdens een staking in 1907 in de Rotterdamse haven. Hoewel zij in de contracten die zij tekenden opgaven landbouwer te zijn, ging dit slechts op voor een kleine minderheid. Volgens een collega-emigrant waren de havenwerkers zelfs in staat ‘gekookte bonen te planten’. Mislukking lag dan ook op de loer.
De emigranten kwamen terecht in kolonies in de zuidelijke deelstaten Paraná en Rio Grande do Sul en in de staat Minas Gerais. De meesten van hen zijn maar korte tijd in de kolonies gebleven. Als snel kwamen er bij de Nederlandse gezant in Rio verzoeken binnen om terug te keren naar Nederland. In totaal zou de Nederlandse regering tussen 1910 en 1913 aan 580 Nederlanders retourpassages verlenen. Opmerkelijk is verder dat met name vanuit de zuidelijke deelstaat Rio Grande do Sul al in 1909 327 emigranten naar Argentinië waren vertrokken. De kolonie die gedurende korte tijd de meeste Nederlanders huisvestte was Gonçalves Junior in Paraná. In deze kolonie, die onder emigranten bekend stond als het vrouwenkerkhof, werd de basis gelegd voor de oudste succesvolle groepsvestiging in Brazilië, Carambeí. In 1911 slaagden enkele emigranten van Gonçalves Junior erin bij de spoorwegmaatschappij grond te verwerven. Nadien zouden emigranten uit Nederland deze groepsvestiging versterken en werd er een begin gemaakt met familieleden en voormalige dorpsgenoten.
Bron: Holambra: Een Nederlandse geschiedenis in Brazilië
Ook Pieter Kuyper (1882-1943) is als emigrant met zijn echtgenote Dieuwertje Diepsmeer (1881-1912) en hun zoon Jacob (ca 1905-1955), in het jaar 1909/1910 naar Brazilië vertrokken. Hiervan is een verslag verteld door mijn grootvader: Abraham Kuijper, geboren 10 juli 1914 te Sint Pancras en overleden op 13 november 1993 in Kampen.
De mislukt emigratie van mijn vader naar Brazilië
's Avonds in het half donker zaten oom Piet en ik bij mijn vader op de bank en moest hij ons over vroeger vertellen, wij waren toen 5 en 6 jaar oud (1920!). Omstreeks 1906 (moet zijn 1909 !) waren in Europa slechte tijden en mijn vader met zijn eerste vrouw en hun zoon Jaap (Jacob), besloten zich aan te sluiten bij een groep bestaande uit 400 Duitsers en 400 Hollanders, om :naar Zuid-Amerika te gaan en om aldaar een nieuw leven te beginnen. Dit op uitnodiging van de regering in Brazilië; voor blokhutten zou worden gezorgd.
Het hele stel op een boot, en na 2 maanden kwamen ze aan in Rio de Janeiro, vandaar gingen ze 2 dagen met een trein de binnenlanden in (Sao Paulo) en toen verder met ossenwagens, nogmaals 2 of 3 dagen en eindelijk waren ze in hun nieuwe vaderland. Op de woeste bodem kregen ze een blokhut (per gezin) welke 2 à 3 kilometer uit elkaar lagen. Grote velden moesten bouwrijp gemaakt worden, dit gebeurde door de zaak in brand te steken, er stonden soms bomen op, zo vertelde mijn vader, die je met 5 man niet omspannen kon. Een paar heeft hij er door inlanders laten omhakken in ruil voor een paar blauwe broeken. Op vaders land stonden ook nog een paar hutten van inlanders, vader heeft gezegd, laat ze maar rustig staan, ik heb er geen last van. Als hij gezegd had, weg met die rommel, dan was het op één of andere manier slecht met hem afgelopen.
Het land was prima en alles wilde er groeien, zelf hadden ze uit Nederland veel zaad en pootgoed meegenomen. Maar………. ze zaten te ver van de bewoonde wereld af, om hun producten rendabel te kunnen verkopen, dit was dus de eerste misrekening. Door het water soms ongekookt te drinken brak er een tyfus epidemie uit en elke week stierven er mensen en vader had elke week wel een begrafenis. Ook mijn broer Jaap ontkwam niet aan die ziekte; toen kwam er een inlander voorbij die mijn vader beduidde,"die jongen gaat dood". Maar als hij Jaap meenam was er misschien nog een kansje. Vader Pieter Kuijper gaf zijn zoon Jaap mee, en na 6 weken kreeg hij Jaap terug, zo mager als een konijn, maar wel gezond; ook kreeg hij palmblad met een wit poeder, dat hij iedere dag moest innemen. (Jaap). Op een zekere dag ging hij zijn buren bezoeken en wat trof hij daar aan, het was meer als erg! De man was overleden en de twee kinderen die ze hadden ook. De vrouw liep radeloos door het huis over dit verlies. Vader heeft de man en de kinderen begraven en de vrouw meegenomen naar zijn blokhut. Nu was voor hem de maat vol en hij besloot weer naar Nederland terug te gaan.
Met zijn eerste vrouw, Jaap, en zijn buurvrouw ging hij op weg. Eerst naar de trein, veel geld hadden ze niet meer voor de treinreis en om geld te besparen is mijn broer Jaap toen onder de rokken van zijn moeder gekropen. En zo zijn ze dus in Rio de Janeiro aangekomen. Ze gingen naar de Consul van België, een Hollandse Consul was daar niet. Deze man kon, of wilde mijn vader geen geld geven, maar vader mocht wel als tuinman komen werken. Vader heeft toen een kamer gehuurd, maar moest wel elke dag betalen en daarom ging hij iedere avond bij de Consul zijn geld halen; die vond dit helemaal niet leuk. Op een zekere dag las hij op een schrijfbord, dat een schip de "Hollandia" de volgende dag zou aankomen en 2 dagen in Rio de Janeiro zou blijven,
Mijn vader, de 2 vrouwen en Jaap, naar de haven. Mijn vader met de kapitein gepraat en gepraat, maar dat hij hem niet mee kon nemen als hij niet betalen kon. Vader echter, liet zich niet afschepen en bleef bij op de kade staan. Inmiddels hadden de mensen op het schip dit alles wel gezien en vroegen de kapitein wat er aan de hand was met die man, die 2 vrouwen en dat kind op de kade, Toen de kapitein alles had verteld boden ze aan de overtocht voor de vrouwen en de jongen te betalen, dan konden de vrouwen hun helpen en op hun kinderen passen. Maar de kapitein moest dan mijn vader voor zijn rekening nemen bijvoorbeeld als hulp voor de kok. Dit is toen gebeurd en zo kwamen ze tóch nog in Nederland. In Nederland moest het schip voor een grote reparatie 2 maanden in een dok en vader kreeg een baan als oppasser en verdiende toen weer wat. Toen hij op een zekere dag in Alkmaar een tante tegen kwam (een zekere tante Neel) schrok dat mens zich halfdood en stamelde: "Piet ben je nú al rijk?".
Genemuiden, 21 Maart 1985.
w.g. A. Kuijper (opgetekend door dhr F. Inniger)
In 1913 kwam zijn echtgenote Dieuwertje Diepsmeer alsnog te overlijden als gevolg van een ziekte die zij in Brazilië had opgelopen. Datzelfde jaar, in 1913, hertrouwde hij met Geertje Peetoom (1886-1955), mijn overgrootmoeder. Ze verhuisden naar Twente, en gingen wonen in Enschede. Uit dit huwelijk werden twee zoons geboren:
1 Abraham (Bram) Kuijper (1914-1993), mijn grootvader
2 Pieter (Piet) Kuijper (1915-1983)
Pieter Kuijper overleed in 1943 in Enschede als gevolg van een maagbloeding; zijn echtgenote Geertje overleed in 1955 in Enschede.
In 1908 kwam een nieuwe emigratiegolf richting Zuid-Amerika op gang, die zich dit keer richtte op Brazilië. Een jaar eerder had de Braziliaanse regering besloten een actief beleid te gaan voeren voor het aantrekken van emigranten. Een “Commissie voor de Propaganda en Economische Uitbreiding van Brazilië” werd naar Europa gestuurd om emigranten te werven voor het bevolken van “kolonies”. Eén van de afdelingen van de commissie was gevestigd in Antwerpen en maakte van daaruit propaganda in Nederland. Dat de commissie succes had werd bovendien in de hand gewerkt door het feit dat de Koninklijke Hollandsche Lloyd een jaar eerder vanuit Amsterdam een passagiersverbinding had geopend richting Zuid-Amerika. De combinatie van propaganda met een vrije passage en het vooruitzicht op land tegen aantrekkelijke afbetalingsvoorwaarden en de beschikbaarheid van een directe bootverbinding had direct succes. In 1908 en 1909 vertrokken respectievelijk 1037 en 1036 Nederlandse emigranten naar Brazilië. Het aandeel Zeeuwse emigranten was beperkt; het merendeel van de landverhuizers was afkomstig uit Zuid-Holland. Hieronder bevonden zich veel bootwerkers die waren ontslagen tijdens een staking in 1907 in de Rotterdamse haven. Hoewel zij in de contracten die zij tekenden opgaven landbouwer te zijn, ging dit slechts op voor een kleine minderheid. Volgens een collega-emigrant waren de havenwerkers zelfs in staat ‘gekookte bonen te planten’. Mislukking lag dan ook op de loer.
De emigranten kwamen terecht in kolonies in de zuidelijke deelstaten Paraná en Rio Grande do Sul en in de staat Minas Gerais. De meesten van hen zijn maar korte tijd in de kolonies gebleven. Als snel kwamen er bij de Nederlandse gezant in Rio verzoeken binnen om terug te keren naar Nederland. In totaal zou de Nederlandse regering tussen 1910 en 1913 aan 580 Nederlanders retourpassages verlenen. Opmerkelijk is verder dat met name vanuit de zuidelijke deelstaat Rio Grande do Sul al in 1909 327 emigranten naar Argentinië waren vertrokken. De kolonie die gedurende korte tijd de meeste Nederlanders huisvestte was Gonçalves Junior in Paraná. In deze kolonie, die onder emigranten bekend stond als het vrouwenkerkhof, werd de basis gelegd voor de oudste succesvolle groepsvestiging in Brazilië, Carambeí. In 1911 slaagden enkele emigranten van Gonçalves Junior erin bij de spoorwegmaatschappij grond te verwerven. Nadien zouden emigranten uit Nederland deze groepsvestiging versterken en werd er een begin gemaakt met familieleden en voormalige dorpsgenoten.
Bron: Holambra: Een Nederlandse geschiedenis in Brazilië
Ook Pieter Kuyper (1882-1943) is als emigrant met zijn echtgenote Dieuwertje Diepsmeer (1881-1912) en hun zoon Jacob (ca 1905-1955), in het jaar 1909/1910 naar Brazilië vertrokken. Hiervan is een verslag verteld door mijn grootvader: Abraham Kuijper, geboren 10 juli 1914 te Sint Pancras en overleden op 13 november 1993 in Kampen.
De mislukt emigratie van mijn vader naar Brazilië
's Avonds in het half donker zaten oom Piet en ik bij mijn vader op de bank en moest hij ons over vroeger vertellen, wij waren toen 5 en 6 jaar oud (1920!). Omstreeks 1906 (moet zijn 1909 !) waren in Europa slechte tijden en mijn vader met zijn eerste vrouw en hun zoon Jaap (Jacob), besloten zich aan te sluiten bij een groep bestaande uit 400 Duitsers en 400 Hollanders, om :naar Zuid-Amerika te gaan en om aldaar een nieuw leven te beginnen. Dit op uitnodiging van de regering in Brazilië; voor blokhutten zou worden gezorgd.
Het hele stel op een boot, en na 2 maanden kwamen ze aan in Rio de Janeiro, vandaar gingen ze 2 dagen met een trein de binnenlanden in (Sao Paulo) en toen verder met ossenwagens, nogmaals 2 of 3 dagen en eindelijk waren ze in hun nieuwe vaderland. Op de woeste bodem kregen ze een blokhut (per gezin) welke 2 à 3 kilometer uit elkaar lagen. Grote velden moesten bouwrijp gemaakt worden, dit gebeurde door de zaak in brand te steken, er stonden soms bomen op, zo vertelde mijn vader, die je met 5 man niet omspannen kon. Een paar heeft hij er door inlanders laten omhakken in ruil voor een paar blauwe broeken. Op vaders land stonden ook nog een paar hutten van inlanders, vader heeft gezegd, laat ze maar rustig staan, ik heb er geen last van. Als hij gezegd had, weg met die rommel, dan was het op één of andere manier slecht met hem afgelopen.
Het land was prima en alles wilde er groeien, zelf hadden ze uit Nederland veel zaad en pootgoed meegenomen. Maar………. ze zaten te ver van de bewoonde wereld af, om hun producten rendabel te kunnen verkopen, dit was dus de eerste misrekening. Door het water soms ongekookt te drinken brak er een tyfus epidemie uit en elke week stierven er mensen en vader had elke week wel een begrafenis. Ook mijn broer Jaap ontkwam niet aan die ziekte; toen kwam er een inlander voorbij die mijn vader beduidde,"die jongen gaat dood". Maar als hij Jaap meenam was er misschien nog een kansje. Vader Pieter Kuijper gaf zijn zoon Jaap mee, en na 6 weken kreeg hij Jaap terug, zo mager als een konijn, maar wel gezond; ook kreeg hij palmblad met een wit poeder, dat hij iedere dag moest innemen. (Jaap). Op een zekere dag ging hij zijn buren bezoeken en wat trof hij daar aan, het was meer als erg! De man was overleden en de twee kinderen die ze hadden ook. De vrouw liep radeloos door het huis over dit verlies. Vader heeft de man en de kinderen begraven en de vrouw meegenomen naar zijn blokhut. Nu was voor hem de maat vol en hij besloot weer naar Nederland terug te gaan.
Met zijn eerste vrouw, Jaap, en zijn buurvrouw ging hij op weg. Eerst naar de trein, veel geld hadden ze niet meer voor de treinreis en om geld te besparen is mijn broer Jaap toen onder de rokken van zijn moeder gekropen. En zo zijn ze dus in Rio de Janeiro aangekomen. Ze gingen naar de Consul van België, een Hollandse Consul was daar niet. Deze man kon, of wilde mijn vader geen geld geven, maar vader mocht wel als tuinman komen werken. Vader heeft toen een kamer gehuurd, maar moest wel elke dag betalen en daarom ging hij iedere avond bij de Consul zijn geld halen; die vond dit helemaal niet leuk. Op een zekere dag las hij op een schrijfbord, dat een schip de "Hollandia" de volgende dag zou aankomen en 2 dagen in Rio de Janeiro zou blijven,
Mijn vader, de 2 vrouwen en Jaap, naar de haven. Mijn vader met de kapitein gepraat en gepraat, maar dat hij hem niet mee kon nemen als hij niet betalen kon. Vader echter, liet zich niet afschepen en bleef bij op de kade staan. Inmiddels hadden de mensen op het schip dit alles wel gezien en vroegen de kapitein wat er aan de hand was met die man, die 2 vrouwen en dat kind op de kade, Toen de kapitein alles had verteld boden ze aan de overtocht voor de vrouwen en de jongen te betalen, dan konden de vrouwen hun helpen en op hun kinderen passen. Maar de kapitein moest dan mijn vader voor zijn rekening nemen bijvoorbeeld als hulp voor de kok. Dit is toen gebeurd en zo kwamen ze tóch nog in Nederland. In Nederland moest het schip voor een grote reparatie 2 maanden in een dok en vader kreeg een baan als oppasser en verdiende toen weer wat. Toen hij op een zekere dag in Alkmaar een tante tegen kwam (een zekere tante Neel) schrok dat mens zich halfdood en stamelde: "Piet ben je nú al rijk?".
Genemuiden, 21 Maart 1985.
w.g. A. Kuijper (opgetekend door dhr F. Inniger)
In 1913 kwam zijn echtgenote Dieuwertje Diepsmeer alsnog te overlijden als gevolg van een ziekte die zij in Brazilië had opgelopen. Datzelfde jaar, in 1913, hertrouwde hij met Geertje Peetoom (1886-1955), mijn overgrootmoeder. Ze verhuisden naar Twente, en gingen wonen in Enschede. Uit dit huwelijk werden twee zoons geboren:
1 Abraham (Bram) Kuijper (1914-1993), mijn grootvader
2 Pieter (Piet) Kuijper (1915-1983)
Pieter Kuijper overleed in 1943 in Enschede als gevolg van een maagbloeding; zijn echtgenote Geertje overleed in 1955 in Enschede.